Aansprakelijkheid van de onbezoldigde bestuurder
In Nederland zijn talloze verenigingen en stichtingen die worden bestuurd door onbezoldigde bestuurders, vrijwilligers dus. Ook deze vrijwilligers dienen zich aan de wettelijke en statutaire regels voor bestuurders van vennootschappen te houden. Dit is niet geheel zonder risico’s; vaak wordt vergeten dat ook deze onbezoldigde bestuurders bij schending van de wettelijke en statutaire regels evenals hun bezoldigde collega’s aansprakelijk kunnen worden gesteld.
De rechtbank Den Haag heeft zich onlangs weer over een dergelijke kwestie uitgelaten, LJN: BZ9375. Onze zeer gewaardeerde oud-collega H.J. Vetter, die thans rechter is bij de rechtbank Den Haag, moest oordelen over het handelen van een onbezoldigde bestuurder van een stichting die een ijshal exploiteert in Leiden. In deze kwestie is onder meer van belang dat de betreffende bestuurder namens de stichting overeenkomsten was aangegaan met een BV waarvan hij zelf bestuurder en mede-aandeelhouder was. De BV heeft vervolgens de stichting begeleid bij de aankoop van onder meer een nieuwe ijsdweilmachine en begeleid bij het behoud van voor de stichting noodzakelijke vergunningen, alles tegen betaling door de stichting van een commerciële prijs. In beginsel is dit toegestaan.
In dit geval bepaalde de statuten van de stichting echter dat de bestuursleden van de stichting niet – direct of indirect – betrokken mochten zijn bij leveringen, aannemingen of diensten ten behoeve van de stichting. Daarnaast mochten de stichtingsbestuurders op grond van de statuten van de stichting geen financiële relatie aangaan met de stichting. De betreffende bestuurder had aldus gehandeld in strijd met de statuten. De stichting kwalificeert dit handelen kort gezegd als onbehoorlijk bestuur en vorderde om die reden vergoeding van de door haar geleden schade, bestaande uit terugbetaling van de BV van de reeds door de stichting betaalde facturen van de BV.
De stichtingsbestuurder voerde verweer en stelde onder meer dat het voltallige bestuur was gekend in de opdrachten die aan de BV waren verstrekt en op de hoogte waren van het feit dat de werkzaamheden tegen een commercieel tarief werden verricht.
Handelen in strijd met de statuten kan in beginsel een grond voor aansprakelijkheid wegens – kort gezegd – onbehoorlijk bestuur opleveren. Dit dient verder te worden beoordeeld met in achtneming van alle omstandigheden van het geval, dus ook het verweer van de stichtingsbestuurder in deze kwestie.
De rechtbank oordeelt dat een redelijke en voor de hand liggende uitleg van de betreffende bepaling uit de statuten met zich meebrengt dat de stichtingsbestuurder wel namens de stichting de BV de werkzaamheden tegen een commercieel tarief had mogen laten verrichten, indien alle overige bestuurders daarmee op voorhand unaniem hadden ingestemd. In dat geval, zo oordeelt de rechtbank, zou ontheffing van de verbodsbepaling uit de statuten kunnen worden verleend. De rechtbank heeft vervolgens de bestuurder toegelaten om bewijs te leveren van zijn stelling dat het voltallige bestuur op de hoogte was van de gang van zaken met de BV.
De rechtbank neemt verder alvast een voorschot op het vervolg van de procedure; mocht de bestuurder niet kunnen bewijzen dat het voltallige bestuur op de hoogte was van de gang van zaken, dan staat aansprakelijkheid van de stichtingsbestuurder vast. Vervolgens komt dan de omvang van de schade van de stichting aan de orde. Volgens de rechtbank is alleen dan sprake van schade bij de stichting indien een andere, kosteloze, oplossing voorhanden was, en zo neen, wat onder de gegeven omstandigheden een redelijke vergoeding zou zijn geweest voor de verrichte werkzaamheden. De stichting zal dit moeten preciseren.
De rechtbank heeft in dit geval dus nog geen definitief oordeel geveld over het handelen van de stichtingsbestuurder. Uit deze uitspraak van de rechtbank Den Haag volgt in ieder geval dat de onbezoldigde stichtingsbestuurders zich dienen te realiseren dat ook zij aansprakelijk kunnen worden gehouden voor hun handelen.