Bestuurdersaansprakelijkheid bij achterstallige pensioenpremies

Bestuursaansprakelijkheid pensioenpremies

In het blog van 22 februari 2022 (aangesproken door pensioenfonds) stonden we stil bij de vraag wie verantwoordelijk is voor het afdragen van de pensioenpremies. Op grond van artikel 23 van de Wet Bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000) kan naast de rechtspersoon ook de bestuurder aansprakelijk worden gesteld voor de betaling van pensioenpremies. Volgens de Hoge Raad is dit een zelfstandig vorderingsrecht.

In dit blog gaan we dieper in op de bestuurdersaansprakelijkheid bij achterstallige premies. Kan de bestuurdersaansprakelijkheid worden afgewenteld? Hoe moet betalingsonmacht worden gemeld bij het bedrijfstakpensioenfonds (bpf)?

Verplichte deelname bpf

Als een rechtspersoon onder een verplichtgesteld bpf valt, is de rechtspersoon verplicht om haar werknemers bij het bpf aan te melden. De rechtspersoon is dan verplicht premies af te dragen voor deelname aan de pensioenregeling. 

Bestuurdersaansprakelijkheid

Als de rechtspersoon vervolgens niet aan haar betalingsverplichting voldoet, heeft het bpf een vordering op zowel de rechtspersoon als haar bestuurders. Op grond van artikel 23 Wet Bpf 2000 is een bestuurder of een met een bestuurder gelijkgestelde persoon namelijk hoofdelijk aansprakelijk indien het niet-betalen gevolg is van onbehoorlijk bestuur. Indien de bestuurder vervolgens na het ontvangen van een aanmaningsbrief niet overgaat tot betaling, kan de betalingsachterstand worden ingevorderd middels een dwangbevel.

Het komt geregeld voor dat het niet-betalen niet het gevolg is van onbehoorlijk bestuur, maar dat de rechtspersoon simpelweg in betalingsonmacht verkeert. Voor die gevallen staat in het tweede lid van artikel 23 Wet Bpf 2000 de meldingsplicht geregeld.

Als de rechtspersoon op de juiste wijze de melding van betalingsonmacht heeft gemaakt, is een bestuurder alleen aansprakelijk als aannemelijk is dat het niet betalen van de premies het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. Hierbij wordt een referteperiode van drie jaar in acht genomen. Indien niet aan de meldingsplicht is voldaan, wordt vermoed dat het niet betalen te wijten is aan de bestuurder. Dit vermoeden kan worden weerlegd door aannemelijk te maken dat het niet aan de bestuurder te wijten is dat de rechtspersoon niet aan haar meldingsplicht heeft voldaan.

Betalingsonmacht en meldingsplicht

Door de meldingsplicht van artikel 23 Wet Bpf 2000 wordt de bestuurder gedwongen om het bpf op de hoogte te stellen van de betalingsmoeilijkheden. De rechtspersoon moet hiervan onverwijld melding te doen bij het bpf. Op grond van artikel 2 van het Besluit meldingsregeling Wet Bpf 2000 dient de betalingsonmacht binnen veertien dagen, nadat de betaling had moeten plaatsvinden, schriftelijk te worden gemeld. In de melding moet inzichtelijk worden gemaakt welke omstandigheden ertoe hebben geleid dat niet kan worden betaald.

Indien eenmaal melding is gedaan, hoeft volgens de Hoge Raad niet opnieuw een melding worden gedaan bij het ontvangen van nieuwe facturen van het bpf. Wel moet sprake zijn van een blijvende betalingsachterstand. Als de onderneming vervolgens overgaat tot betaling en het bpf schriftelijk kenbaar maakt dat zij de betalingsonmacht niet meer aanwezig acht, moet opnieuw melding worden gemaakt, indien weer sprake is van betalingsonmacht.

De Hoge Raad heeft tevens geoordeeld dat een melding achterwege kan blijven indien het bpf op andere wijze op de hoogte is geraakt van de betalingsonmacht van de rechtspersoon en van de omstandigheden die daartoe hebben geleid. Voorwaarde is wel dat het bpf op basis van die omstandigheden in staat is zich een redelijk oordeel te vormen over de oorzaken van de betalingsonmacht en zich te beraden over de opstelling die het ten aanzien van de rechtspersoon zal innemen.

Pseudobestuurders

Ook ‘een met een bestuurder gelijkgestelde persoon’ kan hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld. Hieronder vallen in ieder geval: gewezen bestuurders, beleidsbepalers (waaronder grootaandeelhouders), vereffenaars en bestuurders van lichamen die als bestuurders optreden.

Een gewezen bestuurder kan in principe niet aan de meldingsplicht voldoen. Omdat een gewezen bestuurder op grond van artikel 23 Wet Bpf 2000 alsnog gelijk wordt gesteld met een bestuurder, wordt het risico dat een bestuurder ontslag neemt om zijn hoofdelijke aansprakelijkheid af te wenden, weggenomen.

Tot slot vallen curatoren niet onder de gelijkstelling, de overige vereffenaars wel.

Conclusie

Voor (pseudo-)bestuurders is het van groot belang om tijdig melding te maken van betalingsonmacht bij het bpf. Indien dit niet (tijdig) gebeurt, kan dit tot zeer onaangename gevolgen leiden. Laat u als bestuurder dus goed adviseren indien u door het bpf wordt verrast met een premienota, zodat een dwangbevel procedure kan worden voorkomen. Voorkomen is immers beter dan genezen.

Contact

Wij hebben veel ervaring op het gebied van geschillen met pensioenfondsen. Wij adviseren werkgevers en bestuurders hierbij en helpen in de onderhandelingen met het pensioenfonds. Zo nodig procederen wij tegen ten onrechte opgelegde pensioenclaims. Neem vooral contact met ons op als u vragen over het pensioenrecht heeft.