Décharge van de stichtingsbestuurder
Bij het vaststellen van de jaarrekening wordt vaak door een besluit van de algemene vergadering tevens décharge verleend aan het bestuur. Décharge is de ontheffing van aansprakelijkheid voor gevoerd beleid. De bestuurder die gedéchargeerd is, is jegens de vennootschap niet langer aansprakelijk voor handelingen verricht in de periode waarover de décharge zich uitstrekt. Een vraag die vaak gesteld wordt, is hoe dat eigenlijk gaat bij de stichting, kan een stichtingsbestuurder ook worden gedéchargeerd voor het door haar gevoerde beleid? En zo ja, door welk orgaan binnen de stichting (bij het ontbreken van een algemene vergadering)?
Bij stichtingen is décharge niet in de wet geregeld. In het algemeen wordt in de literatuur aangenomen dat décharge van de stichtingsbestuurder wel mogelijk is. De statuten kunnen bijvoorbeeld een regeling daartoe bevatten. Veelal luidt een dergelijke statutaire bepaling dat de goedkeuring van de jaarrekening strekt tot décharge van de stichtingsbestuurder. Uit de rechtspraak (Hoge Raad 17 juni 1921, NJ 1921/737) volgt dat de décharge in dat geval niet verder kan strekken dan tot hetgeen uit de jaarrekening blijkt. Het is aan te bevelen in dit soort gevallen een expliciet goedkeuringsbesluit van de jaarrekening te nemen. Bij het ontbreken daarvan zal de stichtingsbestuurder immers moeilijk kunnen bewijzen dat hij of zij daadwerkelijk is gedéchargeerd.
Dit was ook het geval in de zaak van de penningmeester van de Stichting IJshal Leiden (Rechtbank Den Haag, 24 april 2013, LJN BZ9375), waarover ik eerder blogte. Ook hier was sprake van een statutaire bepaling die luidde dat goedkeuring van de jaarrekening strekte tot décharge van de stichtingsbestuurder, in dat geval de penningmeester. De rechtbank oordeelde dat het onvoldoende is om goedkeuring van de jaarrekening impliciet aan te nemen, als gevolg van goedkeuring van de jaarrekening van het daarop volgende boekjaar, waarin is voortgebouwd op de jaarrekening van het voorafgaande boekjaar. De rechtbank stelde dat juist vanwege het verstrekkende gevolg van décharge, een expliciet besluit nodig is om de jaarrekening goed te keuren, omdat op grond van de statuten een dergelijk goedkeuringsbesluit tevens strekte tot décharge van de stichtingsbestuurder.
Door de komst van de Flex BV geldt overigens voor bestuurders van de BV, indien alle aandeelhouders tevens bestuurder van de vennootschap zijn, dat de vaststelling van de jaarrekening tevens strekt tot décharge (in de wet – artikel 2:210 lid 5 – wordt gesproken van kwijting) van de bestuurders en commissarissen. Er hoeft in dat geval dus geen expliciet besluit tot décharge te worden genomen.