Dwaling door onjuiste informatie via een derde
Op 1 februari 2013 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen met betrekking tot het leerstuk van de dwaling. Op grond van artikel 6:228 lid 1 BW is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar indien:
(a) de dwaling te wijten is aan onjuiste mededelingen van de wederpartij;
(b) de dwaling te wijten is aan het feit dat de wederpartij niet aan zijn mededelingsplicht heeft voldaan;
(c) partijen bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling zijn uitgegaan (wederzijdse dwaling).
In deze zaak vorderde eiser vernietiging van een tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst met een beroep op dwaling. De feiten in deze zaak waren als volgt.
Eiser en gedaagde besloten hun jarenlange samenwerking te beëindigen en tussen partijen is daartoe een voorovereenkomst gesloten. In deze voorovereenkomst was bepaald dat eiser aan gedaagde een optie verleende om zijn aandelen over te nemen. Partijen spraken voorts af dat de prijs van de aandelen zou worden vastgesteld door twee accountants; zowel eiser als gedaagde mocht één accountant aanstellen. In het geval deze twee accountants er niet in slaagden de prijs van de aandelen vast te stellen, zouden zij samen een derde en onafhankelijke account aanwijzen. Zo geschiedde. Accountant nummer drie heeft twee conceptrapporten opgesteld, waarin de waarde van de aandelen werd gewaardeerd. Een definitief rapport werd echter nooit vastgesteld omdat partijen ter beëindiging van hun geschil een vaststellingsovereenkomst hadden gesloten, waarin werd bepaald dat de eerder gesloten voorovereenkomst werd vernietigd en dat de opdracht aan de derde accountant kwam te vervallen.
Na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst vorderde eiser in deze procedure vernietiging daarvan, omdat bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst zou zijn uitgegaan van onjuiste informatie omdat gedaagde de derde accountant zou hebben misleid met betrekking tot de waarde van de aandelen zoals die door de accountant in zijn conceptrapporten zijn beoordeeld.
Het Hof wees de vordering van eiser af omdat de vaststellingsovereenkomst niet zou berusten op de bemoeienissen van de derde accountant of op zijn oordeel zoals dat in de conceptrapporten was gemaakt. De Hoge Raad casseerde het oordeel van het Hof en overwoog dat de onjuiste informatie die gedaagde aan de derde accountant had verstrekt, ook bekend was geworden bij eiser en derhalve door laatstgenoemde is betrokken in zijn afwegingen bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst.
Op basis van dit arrest kan worden geconcludeerd dat voor een geslaagd beroep op dwaling het niet noodzakelijk is dat de onjuiste inlichtingen rechtstreeks aan de dwalende partij (in dit geval de eiser) worden verstrekt. Er kan derhalve ook sprake zijn van dwaling indien de dwalende partij is afgegaan op informatie die door een derde is aangedragen.