A-G: gemeenten mogen geen leges heffen voor Bibob-onderzoek

De Wet Bibob
De Wet Bibob is een bestuursrechtelijk instrument waarmee een bestuursorgaan een vergunningaanvraag kan weigeren of een afgegeven vergunning kan intrekken. Dit kan de overheid doen indien ernstig gevaar dreigt dat een vergunning wordt misbruikt. Bijvoorbeeld als ernstig gevaar bestaat dat met de vergunning strafbare feiten zullen worden gepleegd. De voornaamste doelstelling van de Wet Bibob is criminaliteitspreventie: het voorkomen dat de overheid criminele activiteiten faciliteert. Daarnaast wordt met behulp van de Wet Bibob de concurrentiepositie van bonafide ondernemers beschermd. Het bevoegde bestuursorgaan kan in het kader van een Bibob-toets een zogenoemde integriteitsscreening vragen aan het Landelijk Bureau Bibob.
Casus
Op 23 oktober 2015 zag het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: hof) zich voor de vraag gesteld of gemeenten leges (kosten/vergoeding) mogen heffen voor een Bibob-onderzoek. Het hof is van oordeel dat een gemeente geen leges voor een Bibob-onderzoek mag heffen en verklaart het hoger beroep dat was ingesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente ongegrond.
Het volgende deed zich voor. Persoon X moest voor de aanvraag van een vergunning voor een escortbedrijf legeskosten voor een Bibob-intake en Bibob-screening betalen. Legesheffing vindt plaats op grond van de gemeentelijke legesverordening. Hierin is bepaald dat leges worden geheven voor door de gemeente verstrekte diensten. In de betreffende gemeentelijke legesverordening was opgenomen dat het tarief voor het in behandeling nemen van een vergunningaanvraag wordt verhoogd indien ter zake een zogeheten Bibob-onderzoek heeft plaatsgevonden. X moest een bedrag van € 568,- betalen voor de kosten van het Bibob-onderzoek.
Geen dienstverlening, geen legesheffing
X bestrijdt de legesheffing voor de Bibob-intake en -screening omdat daaraan volgens hem geen dienstverlening door het gemeentebestuur ten grondslag ligt. Het hof is het met hem eens. Het college van burgemeester en wethouders heeft cassatie ingesteld. In die procedure is intussen het advies (conclusie) van de A-G IJzerman bij de Hoge Raad beland (klik hier voor zijn conclusie).
Evenals het hof is de A-G van oordeel dat, aan de hand van de parlementaire geschiedenis van de Wet Bibob en de gemeentelijke Bibob-beleidslijn, het Bibob-instrumentarium wordt ingezet met het oog op de publieke taakuitoefening van de gemeente. Daaronder valt met name de handhaving van de openbare orde en veiligheid. De A-G is het eens met het hof dat de inzet van het Bibob-instrumentarium niet rechtstreeks verband houdt met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang.
De A-G voegt daaraan toe dat Bibob-werkzaamheden in gang kunnen worden gezet naar aanleiding van een vergunningaanvraag, maar dat dat niet inhoudt dat de werkzaamheden daardoor hun eigen algemeen publieke karakter verliezen. Van een dienst kan slechts worden gesproken als deze in overheersende mate het individuele belang van de burger dient. Dit volgt ook uit artikel 229 lid 1 onder b van de Gemeentewet. Voorts merkt de A-G op dat, ook al vindt een Bibob-onderzoek in het kielzog van een vergunningaanvraag plaats, het Bibob-onderzoek een afzonderlijk traject is dat een ander type onderzoek vergt dan de beoordeling van een vergunningaanvraag.
Daarnaast is X in het onderhavige geval niet vooraf geïnformeerd over het bedrag dat hij aan leges zou moeten betalen. De gemeente had kenbaar moeten maken welk bedrag aan leges X zou moeten betalen. Immers, uitgangspunt is dat vóórdat iemand een vergunning aanvraagt hij moet weten welk bedrag aan leges moet worden betaald.
Kortom: leges mogen slechts worden geheven voor diensten die een gemeente verstrekt en volgens de A-G is een Bibob-onderzoek geen dienst. De A-G is het eens met het hof en acht legesheffing ter zake van een Bibob-onderzoek niet mogelijk. De conclusie van de A-G strekt tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders. De Hoge Raad moet nog uitspraak doen.