Het concurrentiebeding: hoe zat het ook alweer?

Al eerder hebben wij geblogd over het concurrentiebeding. Dit beding blijft de gemoederen bezighouden. Het Hof Amsterdam heeft onlangs moeten oordelen over de vraag of een concurrentiebeding al dan niet vernietigd moest worden. Wat was het geval?

De werkgever, een werving- en selectiebureau, en een werknemer waren een concurrentiebeding overeengekomen voor de duur van een jaar na het eindigen van de arbeidsovereenkomst. Deze werknemer, een consultant binnen de afdeling Sales & Marketing, heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd en is bij een directe concurrent in dienst getreden. Bij deze concurrent ging hij de afdeling Sales & Marketing opzetten. De – op dat moment inmiddels – ex-werkgever is naar de rechter gestapt en heeft nakoming van het concurrentiebeding gevorderd. De ex-werkgever stelde zich op het standpunt dat de door de werknemer bij haar opgedane kennis een ongerechtvaardigde voorsprong in de concurrentiestrijd opleverde. De werknemer vond echter dat hij door het concurrentiebeding onevenredig werd benadeeld. Het Hof woog zowel het belang van de werkgever als het belang van de werknemer en kwam tot de slotsom dat er geen reden was de werknemer niet aan het concurrentiebeding te houden. Hierbij achtte het Hof met name van belang dat de instandhouding van het beding niet tot een onbillijk resultaat leidde, onder meer omdat de werknemer een opleiding heeft genoten bij zijn ex-werkgever, hij carrièrestappen heeft kunnen maken en hij bovendien goede kansen heeft op de arbeidsmarkt.

Het zij nog maar eens herhaald: het feit dat een concurrentiebeding wordt overeengekomen, betekent nog niet in alle gevallen dat een werkgever een werknemer daaraan ook kan houden. Per individueel geval zullen de wederzijdse belangen worden afgewogen.