Het concurrentiebeding in een agentuurovereenkomst

Een concurrentiebeding is een veel voorkomende bepaling in een agentuurovereenkomst. De agent verplicht zich in dat geval om tijdens, maar ook vaak gedurende een periode na het einde van de overeenkomst, niet werkzaam te zijn voor concurrerende leveranciers.

Een concurrentiebeding is uitsluitend geldig indien:

(1) het beding op schrift is gesteld;

(2) het beding betrekking heeft op het soort goederen of diensten waarvan de agent de vertegenwoordiging had, en op het gebied, of de klantenkring en het gebied, dat aan de agent is toevertrouwd;

(3) het beding niet langer duurt dan twee jaar na het einde van de agentuurovereenkomst.

De vraag of een agent die op basis van een mondelinge agentuurovereenkomst werkzaam is en er derhalve geen concurrentiebeding op schrift is gesteld, vogelvrij is gedurende en na de overeenkomst, kan niet zonder meer bevestigend worden beantwoord. Uit bestendige rechtspraak volgt dat concurrentie tijdens de duur van de overeenkomst in strijd kan zijn met de verplichting van de agent om zorgvuldig te handelen en concurrentie na het einde van de overeenkomst onder omstandigheden onrechtmatig kan zijn jegens de principaal. Indien een agent na het einde van de overeenkomst de klanten van zijn oude principaal stelselmatig benadert en hen ervan probeert te overtuigen producten af te nemen van zijn nieuwe principaal, kan dit onrechtmatig zijn ondanks dat de agent niet gebonden is aan een schriftelijk concurrentiebeding.

De principaal kan geen rechten ontlenen aan het concurrentiebeding in het geval hij (a) de agentuurovereenkomst heeft beëindigd zonder dat hij de wettelijke of contractueel overeengekomen opzegtermijn in acht heeft genomen of (b) in het geval de agent de overeenkomst heeft beëindigd vanwege een dringende en aan de principaal verwijtbare reden.

Is van een situatie (a) of (b) zoals hierboven omschreven geen sprake, dan heeft de agent tot slot de mogelijkheid de rechter te verzoeken een concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk teniet te doen in het geval in verhouding tot het te beschermen belang van de principaal, de agent door het concurrentiebeding onredelijk wordt benadeeld.