Het enquêterecht: hoe zit het ook alweer?
Binnen een vennootschap kunnen tal van conflictsituaties zich voordoen tussen de bestuurders, commissarissen en aandeelhouders van een vennootschap.
Ter oplossing van dergelijke conflicten kan het enquêterecht dienen. De doeleinden van een enquêteprocedure zijn niet slechts de sanering en het herstel van de gezonde verhoudingen binnen de onderneming, maar tevens opening van zaken en vaststelling van wie verantwoordelijk is voor mogelijk wanbeleid, terwijl van de mogelijkheid van instelling van een enquête een preventieve werking zou kunnen uitgaan. In het enquêterecht staat het belang van de door de vennootschap gedreven onderneming centraal.
Toegang tot de enquêteprocedure
De enquêteprocedure is een verzoekschriftprocedure waaraan formele vereisten kleven. Zo zijn enkel in de wet genoemde personen bevoegd tot het indienen van een verzoekschrift voor het entameren van een enquêteprocedure, waarvan een of meer houders van aandelen of van certificaten van aandelen (of economisch rechthebbenden daarvan), die tenminste 10% van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen, deel uitmaken.
Alvorens een verzoek ontvankelijk verklaard kan worden, dient de aandeelhouder die bezwaren heeft ten opzichte van het beleid van de vennootschap zijn bezwaren eerst kenbaar te maken aan het bestuur van de vennootschap. Dit dient ter voorkoming dat de vennootschap direct in een procedure verzeild raakt en eerst in de gelegenheid wordt gesteld om de betreffende bezwaren te behandelen.
De procedure
De enquêteprocedure bestaat uit twee fasen: (i) het verzoek om vast te stellen of er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid te twijfelen en (ii) het gelasten van een onderzoek om te bezien of d daadwerkelijk sprake is van wanbeleid en of d voorzieningen kunnen worden opgelegd.
De eerste fase
Zoals hierboven genoemd wordt een ‘eerste fase verzoek’ toegewezen indien er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid te twijfelen. Hiervan kan sprake zijn indien er bijvoorbeeld een patstelling in de besluitvorming van het bestuur en/of de algemene vergadering van aandeelhouders is ontstaan of indien het bestuur onvoldoende en/of onjuiste informatie verstrekt aan de aandeelhouders.
De Ondernemingskamer zal tevens de vennootschap waartegen het enquêteverzoek zich richt en eventueel betrokken belanghebbenden (bijvoorbeeld een minderheidsaandeelhouder) in de gelegenheid stellen een verweerschrift in te dienen tegen het verzoek. Tevens kan iedere belanghebbende die in zijn eigen belangen kan worden getroffen tot de aanvang van de behandeling of, indien de rechter dit toestaat, in de loop van de behandeling een verweerschrift indienen ter bescherming van dat belang.
Na toewijzing van het verzoek zal de Ondernemingskamer een onderzoeker aanstellen die verregaande bevoegdheden heeft. Zo krijgt deze onderzoeker toegang tot de volledige administratie van de vennootschap en zijn alle betrokken partijen binnen de vennootschap verplicht tot medewerking aan het onderzoek. Na voltooiing van het onderzoek stelt de onderzoeker een verslag, waarna er al dan niet zal worden overgegaan op de tweede fase.
De tijd die een onderzoek in beslag neemt kan echter een remmend effect hebben op de vennootschap en acute problemen worden daarmee (nog) niet opgelost. De Ondernemingskamer kan dan ook in deze eerste fase, indien een spoedeisend belang bestaat, al voorlopige voorzieningen treffen. De Ondernemingskamer heeft de vrijheid zodanige voorlopige voorzieningen te treffen als zij in verband met de toestand van de vennootschap of in het belang van het onderzoek noodzakelijk acht. Een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen wordt dan ook veelal ingediend bij het ‘eerste fase verzoek’. Gezien het tijdelijke karakter van deze voorlopige voorzieningen, gelden deze alleen tijdens de enquêteprocedure. Desalniettemin kunnen deze voorlopige voorzieningen een onomkeerbaar karakter hebben en verregaande gevolgen hebben voor de vennootschap.
De tweede fase
De Ondernemingskamer oordeelt in de tweede fase of sprake is van wanbeleid binnen de vennootschap. Van wanbeleid is sprake indien onzorgvuldig dan wel laakbaar is gehandeld en dit handelen van een zo ernstig karakter is dat dit in strijd is met elementaire beginselen van verantwoord ondernemerschap, dan wel indien de vennootschapsrechtelijke redelijkheid en billijkheid is geschonden.
Indien de Ondernemingskamer, aan de hand van het verslag van de onderzoeker, oordeelt dat sprake is van wanbeleid, dan kan zij een aantal – wettelijk bepaalde – definitieve maatregelen treffen, namelijk:
- Schorsing of vernietiging van een besluit;
- Schorsing of ontslag van een of meer bestuurders of commissarissen;
- Tijdelijke aanstelling van een of meer bestuurders of commissarissen;
- Tijdelijke afwijking van de statuten;
- Tijdelijke overdracht van aandelen ten titel van beheer;
- Ontbinding van de rechtspersoon.
Het doel van deze maatregelen is ervoor te zorgen dat de vennootschap weer “op de rails” gezet wordt.
Conclusie
De enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer biedt een adequaat middel voor geschillen tussen aandeelhouders, bestuurder en commissarissen. Door middel van het systeem van voorlopige voorzieningen kunnen op korte termijn impasses worden doorbroken en onwenselijke situaties die het voorbestaan/functioneren van de vennootschap bedreigen, worden beëindigd.
Wilt u meer weten over dit onderwerp of heeft u advies nodig? Neem dan contact op met onze sectie ondernemingsrecht.