Het ontslag van de statutair directeur: Zint eer gij begint!

Gavel

In het bedrijfsleven bestaat bij velen de gedachte dat een statutair directeur geen ontslagbescherming geniet en dus vrij gemakkelijk door de aandeelhouders kan worden ontslagen. Het ontbreken van ontslagbescherming is juist, maar daarmee is zeker niet gezegd dat zo’n ontslag simpel is. Regelmatig kom ik in mijn praktijk werkgevers tegen die zich stevig verslikken in alle wettelijke en statutaire bepalingen. Met alle gevolgen van dien.

Hoe was het ook al weer?

Voor het ontslag van de statutair directeur van een vennootschap die dus niet alleen werknemer is maar ook door de aandeelhouders als ‘bestuurder’ is benoemd, geldt de ‘preventieve ontslagtoets’ niet. Voor zijn of haar ontslag is het inschakelen van het UWV of de kantonrechter in beginsel niet nodig. De aandeelhouders kunnen de arbeidsovereenkomst met de statutair directeur gewoon opzeggen. Als ze zich daarbij maar netjes aan de wet en de statuten van de vennootschap houden. Zo moet de directeur tijdig opgeroepen worden, moet hij zich kunnen verdedigen en zijn ‘raadgevende stem’ uit kunnen brengen en moet het juiste orgaan van de vennootschap het ontslagbesluit nemen. En daar gaat het dus vaak mis.

Vier keer een staande voet ontslag op rij!

Over zo’n geval nam de rechtbank Den Haag na een lange procedure recent een beslissing. Voor de werkgever ging in die zaak (door eigen toedoen) heel veel mis. En dat heeft de werkgever geweten. 

Het handelde over de statutair directeur van een Nederlandse B.V. De aandelen van die B.V. waren (in eerste instantie) eigendom van een Chinese vennootschap, die ik even de Chinese aandeelhouder noem. De aandelen in die Chinese aandeelhouder waren van een Chinese mevrouw, die ik voor het gemak de ‘eigenaresse’ noem.

Op 17 januari 2020 nam de Chinese aandeelhouder namens de B.V. het besluit de statutair directeur als bestuurder en werknemer op staande voet te ontslaan. Sprake zou zijn van frauduleus handelen. De eigenaresse tekende dat besluit namens de Chinese aandeelhouder waarvan zij directeur was. De dag daarvoor was de Chinese vennootschap evenwel ‘ontbonden’ en dus bestond die niet meer toen het aandeelhoudersbesluit werd genomen. 

Nadat de advocaat van de statutair directeur erop wees dat het ontslag onder meer om die reden niet deugde, werd de statutair directeur bij besluit van 24 april 2020 nogmaals op staande voet ontslagen. Ditmaal door de eigenaresse zelf. Nu de Chinese aandeelhouder inderdaad niet meer bestaat, ben in de aandeelhouder van de B.V. en mag ik besluiten, zo redeneerde zij. 

Omdat discussie bleef bestaan over de ontslagbesluiten, nam de eigenaresse op 7 mei 2020 een derde ontslagbesluit en op 11 mei 2020 volgde zelfs een vierde! Een paar uur voor dat vierde besluit waren de aandelen in de B.V. door een Nederlandse notaris aan de eigenaresse overgedragen.

Het oordeel van de rechtbank

De eigenaresse stelde in de procedure dat de eerste drie ontslagen gewoon geldig waren geweest. Dat de Chinese aandeelhouder niet meer bestond maakte dat in haar optiek niet anders. Zij kon dan toch gewoon als aandeelhouder van de B.V. het ontslagbesluit nemen? Daar dacht de rechtbank anders over. Met het wegvallen van de Chinese aandeelhouder was de eigenaresse niet automatisch aandeelhouder van de B.V. geworden. Daar was pas sprake van toen de aandelen op 11 mei 2020 aan haar waren overgedragen. Tot die tijd was er helemaal geen aandeelhouder van de B.V. die de statutair directeur kon ontslaan. Daarom oordeelde de rechtbank dat de ontslagbesluiten van 17 januari, 24 april en 7 mei 2020 allemaal nietig waren. Waar de rechtbank nog aan toevoegde dat de statutair directeur bovendien bij ieder van die ontslagbesluiten niet (op een behoorlijke wijze) in staat was gesteld om als bestuurder haar zogenaamde ‘raadgevende stem’ uit te brengen, zodat op die grond de ontslagbesluiten ook niet deugden. De rechtbank oordeelde dat met geen van de drie besluiten een einde was gekomen aan de bestuurderspositie van de statutair directeur en dus ook niet aan haar arbeidsovereenkomst. Waarmee zij dus (achteraf) recht kreeg op de betaling van achterstallig loon.

Nog meer mis

Met het ontslagbesluit van 11 mei 2020 was wel een einde gekomen een de positie van de statutair directeur, zo oordeelde de rechtbank. Dat besluit was immers genomen nadat de eigenaresse aandeelhouder van de B.V. was geworden en zij dus bevoegd was dat besluit te nemen. Maar ook dat oordeel leverde de B.V. minder op dan gewenst. De rechtbank vond namelijk dat de B.V. niet kon bewijzen dat uit de (zeer rommelige) boekhouding duidelijk bleek dat de statutair directeur geld van de B.V. voor privé uitgaven had gebruikt. En dus nam de rechtbank aan dat er geen reden was geweest de statutair directeur op 11 mei 2020 op staande voet te ontslaan. De B.V. werd daarom veroordeeld aan de statutair directeur een ‘billijke vergoeding’ te betalen, naast de wettelijke transitievergoeding en het salaris tot 11 mei 2020!

Zint eer gij begint

Al met al blijkt uit deze Haagse zaak maar weer dat het ontslag van een statutair directeur allesbehalve een hamerstuk is. Er moet met veel wettelijke en statutaire regels rekening worden gehouden. Als dat niet gebeurt is de wet onverbiddelijk en blijft de arbeidsovereenkomst met de statutair directeur gewoon bestaan. Waardoor loon moet worden betaald voor een werknemer die al lang thuis zit. Werkgevers en hun aandeelhouders doen er verstandig aan zich bij het ontslag van een statutair directeur juridisch bij te laten staan.

Heeft u vragen over het ontslag van een statutair directeur? Neemt u dan gerust contact op met Marco Meijer.