Ook nalaten van een bestuurder kan leiden tot aansprakelijkheid
In de praktijk komt veelvuldig de vraag naar voren van bestuurders van rechtspersonen of zij aansprakelijk kunnen worden gehouden voor handelingen van mede-bestuurders, met name indien zij daar niets mee te maken hebben gehad. Het antwoord hierop luidt bevestigend, hetgeen wordt geïllustreerd in het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 december 2012 (JOR 2013/5). In deze zaak is andermaal bevestigd dat ook een nalaten van een bestuurder kan leiden tot onbehoorlijke taakvervulling van de bestuurder waarvan hem een ernstig verwijt te maken valt, waardoor hij vervolgens aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade.
In dit geval was sprake van een bestuurder van een stichting Derdengelden. Het doel van deze stichting was het tijdelijk beheren en betalingen doen van derdengelden ten behoeve van een rechthebbende. Op de bestuurders van de stichting rustte de plicht te zorgen voor de verwezenlijking van het doel.
De andere bestuurder van de stichting bleek stelselmatig aanzienlijke bedragen van in totaal meer dan een miljoen euro over te hebben gemaakt naar zijn eigen rekening en naar rekeningen van gelieerde vennootschappen. De stichting is vervolgens failliet gegaan en de curator heeft de andere bestuurder er op aangesproken dat hij niet de door de stichting verrichte betalingsopdrachten heeft gecontroleerd, terwijl deze controle tot zijn kerntaak moest worden gerekend. Met de curator is de rechtbank Amsterdam in eerste aanleg van oordeel geweest dat deze bestuurder nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden en derhalve aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade.
De norm voor aansprakelijkheid van bestuurders van rechtspersonen, de stichting daaronder begrepen, is neergelegd in artikel 2:9 BW. Het betreft een collegiale, collectieve verantwoordelijkheid voor de behoorlijke vervulling van de bestuurstaak. De maatstaf voor een behoorlijke taakvervulling is door de jurisprudentie van de Hoge Raad nader ingevuld. De heersende leer houdt in dat voor aansprakelijkheid op de voet van artikel 2:9 BW als toetsingsnorm vereist is dat aan de betrokken bestuurder bij de vervulling van de hem opgedragen taak een ernstig verwijt kan worden gemaakt, hetgeen moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval, zoals de aard van de door de rechtspersoon uitgeoefende activiteiten, de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico’s, de taakverdeling binnen het bestuur, de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen, de gegevens waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken ten tijde van de aan hem verweten beslissingen of gedragingen, en het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak is berekend en deze nauwgezet vervult (ingevolge het arrest van de Hoge Raad Staleman/van de Ven).
Bij aanwezigheid van meerdere bestuurders is niet vereist dat die ernstige verwijtbaarheid voor elke bestuurder apart wordt gesteld en bewezen. Wanneer de ernstige verwijtbaarheid is komen vast te staan bij een van de bestuurders, dan moet deze tekortkoming ingevolge de collectieve bestuurstaak aan alle bestuurders worden toegerekend. Er is immers aansprakelijkheid van ieder van de bestuurders voor het geheel (de hoofdelijkheid). De enige ontsnappingsmogelijkheid is via de individuele disculpatie.
Een taakverdeling kan een rol spelen bij de individuele disculpatie. De plicht van de bestuurder te zorgen voor de verwezenlijking van het doel van een rechtspersoon, in dit geval de stichting, is echter te beschouwen als een kerntaak, waarvan de bestuurder zich niet kan disculperen met een beroep op de onderlinge taakverdeling. Dit geldt ook voor het controleren van de betalingen die werden gedaan ten laste van de stichting derdengelden, hetgeen volgens zowel rechtbank als gerechtshof behoort tot de algemene taak van de bestuurder.
In het hoger beroep heeft de nalatige bestuurder nog aangevoerd dat hij heeft vertrouwd op de mondelinge uitlatingen van zijn mede-bestuurder. Dit argument heeft hem niet mogen baten. Indien de bestuurder heeft nagelaten maatregelen te treffen om het onbehoorlijk bestuur van de andere bestuurder te voorkomen kan hij zich niet disculperen en levert dit, volgens het gerechthof naar objectieve maatstaven gemeten, onbehoorlijk bestuur op van de nalatige bestuurder.
Tot slot merk ik op dat ook onder het sinds 1 januari 2013 gewijzigde artikel 2:9 BW het nalaten van de bestuurder op deze wijze zal worden beoordeeld, aangezien de wijzigingen in artikel 2:9 BW (voornamelijk) codificatie van de bestaande rechtspraak omvat.