Procederen als belangenorganisatie

Horeca Nederland heeft geprocedeerd tegen de Staat en heeft in die procedure gevraagd de Staat te veroordelen om aan alle horecaondernemers die daarvoor in aanmerking komen, binnen daarvoor gestelde termijnen, voorschotten te betalen op grond van de regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL), en ook om definitieve subsidies krachtens die regeling toe te kennen en uit te betalen.
In deze zaak heeft de rechter in Den Haag uitspraak gedaan op 19 maart jl. Helaas voor de horecaondernemers is Horeca Nederland niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. Dat komt omdat Horeca Nederland de zaak had voorgelegd aan de civiele (kort geding) rechter, en ten onrechte niet aan de bestuursrechter.
Hoe zit dat?
Horeca Nederland is in deze zaak opgekomen voor de individuele belangen van de horecaondernemers. De civiele rechter zegt: de horecaondernemers in deze zaak hadden moeten vragen om voor hen passende besluiten op grond van de TVL (Tegemoetkoming Vaste Lasten). Tegen die besluiten kan bezwaar worden gemaakt, en daarna kan beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. Horeca Nederland trad in deze zaak bij de civiele rechter niet op voor een eigen belang maar uitsluitend ten behoeve van een collectief belang voor de individuele horecaondernemers. Dat kan niet. Want: er staat een “met voldoende waarborgen omklede rechtsgang” open bij de bestuursrechter.
De uitspraak van de Haagse rechter staat niet op zichzelf; er zijn meerdere voorbeelden te vinden waarin de onjuiste procedure is gestart. In de jaren 2006-2010 hebben verschillende vreemdelingenorganisaties geprocedeerd. Er was toen een regeling tot stand gekomen waardoor aanvragen om een verblijfsvergunning slechts konden worden behandeld als leges werden betaald. De vreemdelingenorganisaties stelden dat de betreffende wettelijke regeling onverbindend was en buiten toepassing moest blijven. De Hoge Raad heeft op 9 juli 2010 bepaald dat de vreemdelingen zelf de heffing van leges konden aanvechten in een bestuursrechtelijke procedure. Ook hier was het zo dat de vreemdelingenorganisaties uitsluitend optraden ten behoeve van de (gebundelde) belangen van individuele vreemdelingen.
In de jaren daarna verzette Stichting Privacy First zich tegen een nieuwe bepaling in de Paspoortwet, waardoor paspoorten vingerafdrukken van de houder moesten gaan bevatten. De vingerafdrukken zouden voorlopig door gemeenten opgeslagen worden. De Hoge Raad deed uiteindelijk uitspraak op 22 mei 2015. Bij een paspoort aanvraag kon het afstaan van vingerafdrukken worden geweigerd. Als op de aanvraag om een paspoort vervolgens negatief werd beslist, stond bezwaar en beroep bij de bestuursrechter open. De individuele belangen konden derhalve via een bestuursrechtelijke procedure aan de bestuursrechter worden voorgelegd. Er was geen ruimte voor een civielrechtelijke procedure voor een vertegenwoordigende stichting die niet opkwam voor een eigen belang, maar uitsluitend voor de optelsom van de individuele belangen. In de bestuursrechtelijke procedure kan de rechtmatigheid van de onderliggende regeling (waarin staat: u moet leges betalen, of: u moet uw vingerafdrukken afstaan) worden beoordeeld.
De Hoge Raad heeft zijn standpunt (de taakverdeling tussen de civiele rechter en de bestuursrechter) nog eens herhaald op 3 juni 2016 in een procedure waarin een stichting zich verzette tegen de hoogte van het collegegeld voor personen die al een studie hebben voltooid, en toch wensen door te studeren. De stelling was: dat collegegeld was heel hoog, terwijl het de kostprijs (wat kost een extra student die na afloop van een studie nog doorstudeert) ver zou overtreffen. Hier stond bezwaar en beroep bij de bestuursrechter open tegen de individuele collegegeldbeslissing. De regeling waarin de hoogte van het collegegeld werd vastgesteld kan in die procedure op rechtmatigheid worden getoetst.
Kortom, bij het starten van een procedure is allereerst van belang te bepalen welke rechter bevoegd is: de bestuursrechter of de civiele rechter. Voor belangenorganisaties geldt in dit kader het motto: als individuen bestuursrechtelijk kunnen procederen, en een belangenorganisatie legt die individuele belangen voor aan de civiele rechter (zonder dat van enig eigen belang sprake is), is deze laatste niet-ontvankelijk.
De Haagse rechter heeft in zijn uitspraak opgenomen dat hij het vervelend vond voor de horecaondernemers dat deze uitspraak moest worden gedaan. Hopelijk kunnen zij hun zaak op korte termijn alsnog aan de bestuursrechter voorleggen.
Vragen? Neem gerust contact op met Rogier Loosen van het team ondernemingsrecht.