Verkeerde partij gedagvaard
In een recent arrest van de Hoge Raad wordt onder meer de vraag beantwoord of een verzekerde ontvankelijk is in zijn vordering, terwijl het evident is dat de verzekerde de verkeerde partij heeft gedagvaard.
In de onderhavige situatie had de eiser (als verzekerde) in rechte een verklaring voor recht gevorderd dat onder een bepaalde verzekering dekking moet worden verleend. In plaats van de verzekeraar te dagvaarden, werd echter de moedermaatschappij van de verzekeraar gedagvaard.
Dat de verkeerde partij is gedagvaard stond niet ter discussie. Ter discussie stond in hoeverre partijen belang hadden bij een inhoudelijke behandeling van hun geschil. De Hoge Raad komt – evenals de rechtbank, maar anders dan het gerechtshof – tot het oordeel dat partijen belang hebben bij een inhoudelijk behandeling van het geschil. Bij zijn oordeel hecht de Hoge Raad waarde aan de mededeling van de gedaagde, die mede was gedaan namens de verzekeraar, dat de verzekeraar haar verplichtingen zal nakomen, indien in een procedure komt vast te staan dat de verzekeraar verplichtingen heeft zoals door de verzekerde gesteld.
Daarnaast staat in dit arrest nog ter discussie of de gedaagde door ontbinding en vereffening gedurende deze procedure is opgehouden te bestaan. De Hoge Raad concludeert dat het met artikel (2:19 lid 6 en) 2:23c lid 1 BW strookt om aan te nemen dat in een geval waarin een procedure tegen een rechtspersoon is aangevangen voor het tijdstip van de ontbinding en vereffening, de procedure tegen de rechtspersoon kan worden voortgezet, mede in de volgende instanties.
Tot slot behandelt de Hoge Raad nog kort de vraag of de vordering van de verzekerde op de verzekeraar inmiddels is verjaard. Gezien de verklaringen van de gedaagde namens de verzekeraar, komt – volgens de Hoge Raad – aan de verzekeraar geen beroep op verjaring toe op de grond dat het instellen van de onderhavige procedure geen stuitende werking zou hebben jegens de verzekeraar.
Kortom, de eiser is ontvankelijk in haar vordering.