Werkgever moet oproepkracht bij iedere oproep drie uur betalen
De wet bepaalt in artikel 7:628a BW dat, indien er een arbeidsomvang van minder dan 15 uur per week is overeengekomen en de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht niet zijn vastgelegd, dan wel indien de omvang van de arbeid niet eenduidig is vastgelegd, de werknemer voor iedere periode van minder dan drie uur waarin hij arbeid heeft verricht, recht heeft op uitbetaling van drie uur loon. Als de werknemer (oproepkracht) aan deze voorwaarden voldoet, garandeert artikel 7:628a BW dus dat de werknemer recht heeft op uitbetaling van drie uur loon, ook al heeft hij minder dan drie uur gewerkt.
In de zaak die onlangs aan de Hoge Raad is voorgelegd ging het om een vrouw die als chauffeur in dienst is geweest bij een taxibedrijf. In haar arbeidsovereenkomst was aanvankelijk bepaald dat zij op basis van een nul-urencontract als ‘afroepkracht’ werkzaam zou zijn. Op het laatst was zij werkzaam voor twaalf uur per week, maar waren haar werktijden niet vastgelegd.
Nadat het dienstverband is geëindigd, stelt de werkneemster zich op het standpunt dat zij voor iedere rit tenminste drie uur betaald had moeten krijgen, ongeacht de duur van de rit en de tijd tussen de verschillende ritten. In de procedure vordert zij achterstallig loon op basis van artikel 7:628a BW.
Het Hof achtte de gevolgen van het standpunt van de taxichauffeur te verstrekkend. Bijvoorbeeld op een dag waarop zij zes keer is opgeroepen voor een rit, zou het taxibedrijf achttien uur moeten uitbetalen, terwijl zij feitelijk veel minder uren had gereden. Dit zou dus betekenen dat zij voor bepaalde tijdvakken ‘dubbel’ betaald zou krijgen.
De Hoge Raad oordeelde echter anders: artikel 7:628a BW is bedoeld om de werknemer die meerdere malen per dag wordt opgeroepen te beschermen. Het gevolg daarvan kan zijn dat een werknemer over bepaalde perioden van de dag dubbel wordt betaald. Dit zal voornamelijk het geval zijn als er meerdere oproepen zijn voor een (relatief) korte periode, zoals bij taxichauffeurs. Dan gaat per oproep de teller van ten minste drie uur loonbetaling lopen. Immers het opnieuw verrichten van werkzaamheden na een werkonderbreking (geen gewone pauze), is een nieuwe periode van arbeid en geeft een gegarandeerde beloning van opnieuw minimaal drie uur loon.
Kortom, let op; de werkgever moet een oproepkracht bij meerdere oproepen per dag drie uur uitbetalen voor iedere oproep.
Welke mogelijkheden zijn er voor de werkgever om deze situatie te voorkomen?
Ten eerste kan de werkgever proberen het werk zodanig in te richten dat de werknemer niet meerdere malen per dag wordt opgeroepen voor korte periodes, maar dat de werknemer wordt oproepen voor een langere, aaneengesloten, periode. Dan hoeft slechts eenmaal loon over de ‘wachtperiode’ betaald te worden en is er geen overlap van perioden waarover steeds drie uur betaald moet worden.
Ten tweede kan de werkgever een arbeidsomvang van meer dan vijftien uur per week afspreken, of vooraf de tijdstippen vastleggen waarop de arbeid moet worden vericht. In dat geval kan de werknemer geen beroep meer doen op de beschermende bepaling van artikel 7:628a BW.