Zorgplicht assurantietussenpersoon
Het uitgangspunt is dat de assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht (HR 10 januari 2003, NJ 2003/375). Over de reikwijdte van die zorgplicht is onder meer in een arrest van het Hof Den Haag (d.d. 7 oktober 2014, kort gezegd bepaald dat van de assurantietussenpersoon mag worden verwacht dat hij zijn opdrachtgever expliciet wijst op een belangrijke polisvoorwaarde en de gevolgen van niet-naleving hiervan (in die zaak ging het om dekkingsuitsluiting van diefstal nu de auto niet voorzien was van een goedgekeurd anti-diefstalsysteem). Volgens het Hof is de assurantietussenpersoon dus méér dan een “doorgeefluik”.
Verzwijging verzekeringnemer voorkomen
Dat de assurantietussenpersoon meer is dan een doorgeefluik blijkt ook uit het onlangs door de Hoge Raad gewezen arrest van 26 februari 2016 In dit arrest bepaalt de Hoge Raad kort gezegd dat de zorgplicht van de assurantietussenpersoon met zich mee brengt dat hij aan de verzekeraar voldoende inlichtingen geeft om deze er vervolgens van de weerhouden een beroep te doen op artikel 7:928 BW (mededelingsplicht verzekeringnemer). Dit betekent dat op de assurantietussenpersoon een zorgplicht rust om verzwijging door verzekeringnemer te voorkomen.
Waar ging het in deze zaak om?
De verzekeringnemer was verzekerd bij RVS Schadeverzekering. RVS heeft naar aanleiding van een schadeclaim van de verzekeringnemer een onderzoek ingesteld en concludeerde dat de verzekeringnemer een onjuiste voorstelling van zaken had gegeven. RVS heeft de verzekeringsovereenkomst danook beëindigd. De verzekeringnemer heeft zich vervolgens gewend tot een assurantietussenpersoon en sloot via hem verzekeringen af bij Aegon. Bij het afsluiten van deze verzekeringen moest de verzekeringnemer een aanvraagformulier invullen. Dit aanvraagformulier bevat onder meer de vraag of er met betrekking tot het te verzekeren risico en de belanghebbende bij de verzekeringen feiten te melden zijn die voor het beoordelen van de aanvraag van belang zijn. Verzekeringnemer heeft hier niets ingevuld.
Jaren later heeft verzekeringnemer brandschade en verzoekt zij Aegon de schade te vergoeden. Aegon doet onderzoek naar de schade. Daarbij is Aegon er achter gekomen dat de vorige verzekeraar RVS destijds de verzekeringen heeft opgezegd in verband met de frauduleuze claim van de verzekeringnemer. Aegon heeft verzekeringnemer vervolgens bericht de schade niet te vergoeden en heeft haar naam/gegevens opgenomen in verschillende registers, waaronder het incidentenregister. Ook Aegon beëindigt de verzekeringsovereenkomsten. De verzekeringnemer stapt vervolgens naar de rechter en vordert, kort gezegd, dat Aegon wordt veroordeeld om de opgegeven schade te vergoeden en tot ongedaanmaking van de diverse registraties. De verzekeringnemer stelt dat Aegon zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van een verzwijging (schending mededelingsplicht door verzekeringnemer ex artikel 7:928 BW).
Verzwijging
Artikel 7:928 lid 6 BW bepaalt dat als een verzekering is gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, de verzekeraar zich niet erop kan beroepen dat feiten waarnaar niet was gevraagd, niet zijn medegedeeld, tenzij is gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden. Onder opzet moet worden verstaan dat de verzekeraar wordt bewogen een overeenkomst te sluiten die hij bij kennen van de niet meegedeelde feiten in het geheel niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten (HR 18 december 1981, NJ 1982/570). Het Hof heeft geoordeeld dat Aegon terecht een beroep op verzwijging heeft gedaan en dus terecht dekking van de schade van de verzekeringnemer heeft geweigerd. De Hoge Raad is het op dit punt niet met het Hof eens, omdat het Hof niet heeft vastgesteld uit welke aangevoerde feiten en omstandigheden opzet tot misleiding voorvloeit.
Rol assurantietussenpersoon
Volgens het Hof was van de assurantietussenpersoon alleen te vergen dat hij nadere vragen aan verzekeringnemer zou stellen indien voor hem reden bestond om haar te waarschuwen voor de gevolgen van het onvolledig of onjuist invullen van de vragenlijst van Aegon. Anders dan het Hof had overwogen oordeelt de Hoge Raad dat het erom gaat of de assurantietussenpersoon bekend was met de omstandigheid dat de vroegere verzekeraar eerdere verzekeringen had opgezegd. Indien hij daarmee bekend was, had hij daarnaar moeten informeren. Het Hof had dit moeten onderzoeken. Het arrest van het Hof wordt vernietigd en verwezen naar het Hof Amsterdam.
Kortom, volgens de Hoge Raad dient de assurantietussenpersoon, indien hij weet dat eerder verzekeringen zijn opgezegd, de verzekeringnemer nader over de achtergrond van die opzegging te bevragen. Dit alles ook in het kader van zijn zorgplicht.